Citeren als:
Stefanie Delarue, Leen Vanthuyne, Jan Mertens & An De Schrijver (2022). Ontwerpkwaliteiten van biodivers zorggroen: Biodiversiteits- en klimaatvriendelijk ontwerp. Website Biodivers Zorggroen HOGENT, www.biodiverszorggroen.be en www.biodiverszorggroen.nl
In onze biodiverse zorgtuinen omarmen we de natuur en dragen we zorg voor het klimaat. Ze zijn dus biodiversiteits- en klimaatvriendelijk. Betekent dit dat we van elke zorgtuin een natuurreservaat of een bos willen maken? Neen, zeker niet. Maar door bij het ontwerp aandacht te hebben voor een aantal basiskwaliteiten kunnen we winst boeken op vlak van biodiversiteit, op vlak van klimaat, en ook op vlak van beleving en inzetbaarheid van de tuin binnen de zorgvoorziening. Lees meer over de basiskwaliteiten van biodiverse en klimaatvriendelijke tuinen in onze uitgebreide achtergrondartikels. Hier gaan we, geënt op deze basiskwaliteiten, dieper in op de richtlijnen voor ontwerp.
Hoe ontwerp en beheer je een zorgtuin met alle kansen voor biodiversiteit en klimaat?
Maar niet alleen bij het ontwerp van de biodiverse zorgtuin zijn biodiversiteits- en klimaatvriendelijkheid van belang. Ook in de aanleg en het beheer ervan speelt deze ontwerpkwaliteit een zeer grote rol. Elke tuin vraagt onderhoud – beheer – en dat doen we zo biodiversiteitsvriendelijk mogelijk. Dat betekent rekening houden met de biodiversiteit: natuurvriendelijk beheer, zoals snoeien buiten het broedseizoen van vogels of maaien van een bloemenweide na zaadzetting van de planten. We houden ook rekening met het milieu: milieuvriendelijk beheer door het weren van pesticiden en kunstmeststoffen.
Als we onze biodiverse zorgtuin ontwerpen, aanleggen en beheren, dan trachten we ook om alle dieren zoals vlinders en vogels die erin vertoeven een veilige thuis te bieden, d.w.z. alle noodzakelijke hulpbronnen voor hun volledige levenscyclus te bieden. Daar is ecologische kennis voor nodig. Die vind je op deze website in al onze artikels onder ‘diervriendelijke tuinen’.
Kijk naar de ruimere omgeving en maak er connectie mee!
Het ontwerpen van een biodiverse zorgtuin begint met het in kaart brengen, evalueren en inspelen op wat er al is aan biodiversiteit en de waarde daarvan, zowel van de zorgtuin zelf als van de ruimere omgeving.
Een tuin, hoe klein of afgesloten die ook is, is immers altijd een onderdeel van een groter (ecologisch) geheel. Dit vraagt natuurlijk wel wat ecologische kennis. Gelukkig staan hiervoor verschillende hulplijnen ter beschikking. Zo kan je via deze website terecht bij HOGENT voor een eerstelijnsadvies.
Voor een studie van de ruimere omgeving kan je ook zelf starten met de Biologische Waarderingskaart, waarop de natuurwaarde van het groen in de omgeving wordt aangegeven. Daarnaast kan een lokale Natuurpuntafdeling ook verder helpen. Vaak beschikken zij reeds over heel wat gegevens. Ook jouw lokale bestuur kan ondersteunen.
En misschien kom je in aanmerking voor subsidie van het Agentschap voor Natuur en Bos van de Vlaamse overheid via de projectoproepen ‘Natuur in je buurt’. Bij grotere projecten of projecten buiten de stedelijke kern kan soms een samenwerking worden aangegaan met bijvoorbeeld Regionale Landschappen, Vlaamse Landmaatschappij of bepaalde provinciebesturen. Soms geven ook zij een financiële ondersteuning.
Geen tabula rasa: koester de bestaande biodiversiteit!
Heel vaak is een tuin al geen onbeschreven blad vóór het ontwerp. Dit heb je vanuit het in kaart brengen van de natuur in de tuin en de ruimere omgeving en van de aanwezige milieucondities in de tuin zelf ongetwijfeld al vastgesteld. Het behouden van wat er al is aan biodiversiteit en aan mogelijke kansen voor die biodiversiteit vormt een belangrijk uitgangspunt. Heel veel dingen in de natuur vragen immers tijd, zoals het groot worden van een boom of de opbouw van een gezonde bodem. Enkele voorbeelden:
- Bestaande bomen, struiken en hagen zijn belangrijke structuren in een tuin en hebben vaak al heel wat groeijaren achter de rug. Ze integreren in het nieuwe ontwerp is dan ook een goede betrachting voor een biodiverse zorgtuin. Respecteer bij de aanleg ook voldoende afstand tot hun stam, takken en wortels…
- Bodemrust is belangrijk, dat hebben we al eerder aangegeven. Zorg dan ook voor zo weinig mogelijk bodemverstoringen of wijzigingen aan die bodem. Dit komt het bodemecosysteem, de gezondheid van de bodem en alles wat daarmee verbonden is en het klimaat ten goede. Bodems in rust zijn immers betere koolstofopslagplaatsen.
- Bestaande begroeiingen kunnen behouden en geoptimaliseerd worden. Niet alles hoeft (her)aangelegd worden. Een bestaand gazon bijvoorbeeld kan je behouden – en ook in vraag stellen: heb je werkelijk zoveel betreedbare oppervlakte nodig? – en biodiverser maken.
Breng de diversiteit aan milieucondities in kaart en draag zorg voor gradiënten!
De mogelijke biotopen zijn ook gelinkt met de milieucondities van jouw tuin. Hoe meer verschillende milieucondities (zoals de voedselrijkdom, vochtigheidsgraad of zuurgraad van jouw bodem, maar ook bijvoorbeeld licht en schaduw) er in de zorgtuin zijn, hoe meer verschillende organismen je kan aantrekken. Onze checklist:
- De basis voor interessante milieucondities kan al aanwezig zijn op het terrein. Bijvoorbeeld het voorkomen van zowel natte als droge plekken, zoals een gracht met zijn oevers of een kleine helling. Andere voorbeelden zijn afwisseling tussen licht en schaduw of warmere, beschutte plekken en koelere, meer winderige stukken. In kaart brengen van wat er al is aan milieucondities vormt een start.
- Daarop verdergaand kan je bestaande milieucondities versterken of je kan er zelf extra aanbrengen door te werken met verschillende soorten planten en begroeiingen of door bijvoorbeeld water te verwelkomen in de tuin.
- Hoewel variatie in milieucondities op kleine schaal – zoals bijvoorbeeld heel kleinschalige variatie in reliëf op een terrein (microreliëf) – zeker interessant is, is het belangrijk dat er ook wel wat oppervlakte voor de milieucondities is. Het is ook niet de bedoeling dat een zorgtuin een postzegelcollectie wordt van verschillende milieucondities, omdat dan een risico bestaat op te weinig leefruimte binnen die condities. In een kleine tuin moeten sowieso keuzes gemaakt worden.
- Waar het aanbieden van verschillende milieucondities belangrijk is, is de overgang tussen die condities – de zogenaamde gradiënten – zo mogelijk van nog groter belang. Een vijver met een steile rand bijvoorbeeld geeft dan wel twee verschillende milieucondities – nat en het droge deel van de rest van de tuin – maar de grens tussen beide is scherp. Door een langzaam hellende oever aan te brengen krijg je een geleidelijke gradiënt van nat naar droog. Het is net in die langzame overgang tussen verschillende milieucondities dat je vaak de grootste biodiversiteit terugvindt.
- Kwaliteit van die milieucondities: niet alleen verschillende condities aanbieden brengt extra biodiversiteit, maar ook de kwaliteit en de waarde ervan. Door de mens zijn vele bodems in onze leefomgeving immers voedselrijker dan ze van nature zouden zijn. Daardoor krijgen vooral weinige kieskeurige, algemeen voorkomende organismen alle kansen. Om ook de iets zeldzamere of meer specifieke planten en dieren leefruimte te bieden is een voedselarme bodem vaak beter. Niet bemesten is dus cruciaal, net als het vermijden van andere vervuiling (zoals pesticiden of lichtvervuiling).
Creëer structuur en variatie in biotopen
Als je meer diersoorten in jouw tuin wil, dan moet je ervoor zorgen dat de juiste hulpbronnen voor die soorten aanwezig zijn. Zoals het juiste voedsel op het juiste tijdstip van het jaar, water, voortplantingsruimte (zoals nestruimte voor vogels of water voor amfibieën) of schuilgelegenheid (zoals bijvoorbeeld voor de nacht, maar ook voor overwintering, en evenzeer plekjes om rustig te kunnen opwarmen of te kunnen verpoppen tot bijvoorbeeld een vlinder).
Je kan die leefruimte in de tuin creëren door jouw begroeiing te optimaliseren en te maximaliseren in tijd en ruimte:
- Zorg voor verschillende groenelementen (biotopen genoemd op deze website) in jouw tuin: bijvoorbeeld bloemrijk grasland, vaste plantenborders, struikbeplantingen, solitaire boom of bomengroepjes, een poel of vijver etc.
- Door aan de slag te gaan met dode plantenresten creëer je extra leefomgeving én stockeer je koolstof in de tuin: een (een lekkernij en broodnodig voor heel véél organismen en dus ook de dieren die hen eten).
- Binnen die groenelementen is verticale gelaagdheid van groot belang om meer soorten een leefplek te kunnen geven. Zo kan je onder een haag bodembedekkende planten aanbrengen, of kan onder een boom gewerkt worden met bessendragende struiken, varens en bol- en knolgewassen. Dit betekent meteen extra hulpbronnen voor jouw tuinsoorten. Je kan onderaan dit artikel onze lijsten met favoriete plantensoorten vinden.
- Ook het creëren van horizontale variatie is belangrijk. Je kan tussen alle verschillende groenelementen een overgangszone maken – dit zorgt ook voor de horizontale structuur in de tuin. Zo kan je bij de aanleg van een vijver zorgen voor een langzaam hellende oever, met een langzame overgang van het water (nat) naar de rest van de tuin (droger). Je creëert zo nieuwe milieus (zie verder). Hier passen dan telkens andere plantensoorten. Of je kan een vaste plantenborder of een bloemrijk graslandje aanleggen tussen een gazon en een haag zodat een langzame overgang gevormd wordt van laag naar hoog. Net in die overgangszone houden veel organismen zich op omwille van het specifieke microklimaat (zie ook onze artikels ‘een tuin voor vlinders’ en ‘een tuin voor amfibieën‘).
- Zorg voor voldoende voedsel voor de organismen die in je tuin leven. Dat betekent zorgen voor nectar en stuifmeel voor tal van insectensoorten (zie o.a. ons artikel een tuin voor wilde bijen‘) via een bloeiboog, dit wil zeggen minstens één bloeiende soort op elk tijdstip van het jaar. Bol- en knolgewassen kunnen je extra helpen om ook bloei te verkrijgen buiten het zomerseizoen. Vogels hebben dan weer tijdens de wintermaanden nood aan vruchten, zoals bessen, of zaden (zie ons artikel ‘een tuin voor vogels‘).
- De mogelijkheid om veel verschillende biotopen aan te bieden, hangt af van de grootte van de tuin. In een kleine tuin moet je sowieso wel keuzes maken, maar ook daar kan je bijvoorbeeld een bloemrijk graslandje introduceren, een vijvertje of een vijverton aanbrengen, water van jouw dak(en) laten infiltreren in de tuin om een nattere zone te creëren etc. Hoe meer biotopen, hoe meer structuurvariatie.
Kies de juiste plantensoorten
- Een klassiek motto als we over biodiverse tuinen spreken is de juiste plant op juiste plaats. Voor elke bestaande milieuconditie kunnen we immers daarvoor geschikte begroeiingen en plantensoorten vinden. We passen de plantenkeuzes dus aan aan de milieucondities en niet omgekeerd (zie ons stappenplan voor een goede plantenkeuze). Bovendien is het goed om bestaande natuurwaarden in de tuin zelf en in de omgeving te versterken en te verbinden. Bijvoorbeeld door hagen, heggen, bomenrijen, solitaire bomen, graslanden etc. uit de omgeving ook mee te nemen/te verlengen in de zorgtuin.
- Als we plantensoorten kiezen is tevens de herkomst van belang. Inheemse soorten verdienen een voorkeur. Zij hebben immers vaak heel specifieke relaties opgebouwd met onze inheemse fauna, waardoor er sprake kan zijn van een zekere wederzijdse afhankelijkheid in hun voortbestaan. Bovendien kunnen uitheemse soorten een mogelijk gevaar voor onze biodiversiteit vormen, doordat ze zich invasief kunnen gaan gedragen. Maar in onze steden en dorpen kan het microklimaat vaak al wat warmer zijn, waardoor het uitsluitend werken met inheemse planten niet kan volstaan voor de juiste plant op de juiste plaats. Europese soorten uit meer zuidelijke regio’s, die aan warmere temperaturen zijn aangepast, zijn dan zeker aanvaardbaar in tuinen (de zogenaamde neo-inheemse soorten). Deze soorten kunnen ook geschikt blijken als proactieve plantenkeuze in het kader van klimaatswijziging…
Zoveel mogelijk plaats voor planten en zo weinig mogelijk verharding
In een zorgtuin is er betreedbare ruimte nodig om te recreëren, zorgactiviteiten te laten doorgaan, de tuin voor iedereen toegankelijk te maken of te rusten. Heel vaak worden dan grote verharde oppervlaktes aangebracht. Optimale toegankelijkheid is een belangrijk uitgangspunt, maar vaak kan er anders over die verhardingen worden nagedacht. Is er zoveel verharding nodig? Minder verharding betekent meer ruimte voor planten en dus biodiversiteit. En kan de verharding die wel nog nodig is op een andere manier? Kan een verharding gecombineerd worden met planten, zoals begroeide voegen of grasdallen? Kan een grasland dienen als betreedbare ruimte, zoals een biodivers gazonvlak of gemaaide paden?
Biodiversiteit zit ook onder jouw voeten: draag zorg voor de bodem
De bodem wordt heel vaak vergeten als het over biodiversiteit gaat. Is het omdat alles wat onder onze voeten leeft minder zichtbaar is? Maar uiteindelijk is alle leven afhankelijk van die bodem. Planten, die aan de basis van de voedselpiramide staan en dus alle andere organismen rechtstreeks of onrechtstreeks van voedsel en andere hulpbronnen voorzien, wortelen er immers in. De bodem is een volledig en complex ecosysteem dat we niet zomaar kunnen herleiden tot de ideale tuingrond waarop alles wel goed zal groeien. Daarom willen we hier nog eens extra het belang van die bodem onderstrepen. Om een ontworpen zorgtuin biodivers en helend te laten zijn, moet deze een goed functionerend bodemecosysteem hebben. Zo draag je zorg voor jouw bodem:
- Vertrek vanuit de bestaande bodem. Bij het in kaart brengen van de milieucondities (zie vorig punt) is het van belang om voldoende aandacht te besteden aan de bodem. Net als andere milieucondities kan die vaak op korte afstand verschillen in bijvoorbeeld samenstelling, droogte, voedselrijkdom. Net die verschillen kunnen een interessant uitgangspunt zijn om de functies en de begroeiing op af te stemmen. Een plek met een sterk verdichte en/of voedselrijke bodem bijvoorbeeld kan ingetekend worden als een plek voor een terras. Nog op een voedselrijke bodem kunnen we bijvoorbeeld werken met struiken en bomen. Een voedselarme bodem kan dan weer interessante kansen bieden voor een bloemrijk grasland of bloemenweide.
- De kwaliteit van de bestaande bodemcondities kan wel verbeterd worden voor het ideale gebruik van de tuin door zowel mens als andere soorten. Zo kan bij een vochtige tot natte bodem het vocht geherlokaliseerd worden in de tuin met behulp van bijvoorbeeld een wadi. De structuur van de bodem kan verbeterd worden door organisch materiaal zoals compost. Door beheer – zoals maaien en afvoeren van dat maaisel – kan een bodem voedselarmer gemaakt worden.
- Bodems hebben baat bij rust, iets wat ze in een bebouwde omgeving vaak moeilijk krijgen. De nodige aandacht hiervoor bij aanleg en beheer is belangrijk. Een bodem heeft immers tijd nodig om tot een mooi gelaagde opbouw en een structuur te komen. Dit decennialange proces kan met één pennenstreek of spadesteek tenietgedaan worden. We hebben immers vaak de neiging om de bodems van onze tuinen tot een algemene, zogenaamde ideale groeigrond om te vormen. Teelaarde, meststoffen, vergravingen, bestrijdingsmiddelen en dergelijke worden daar dan massaal voor ingezet. En dat terwijl je eigenlijk voor elk type grond geschikte plantensoorten kan vinden en dat je net door die aanpassingen de bodem en dus ook de bodemecologie en bodemdiversiteit ferm kan verstoren. Een bodem waar verstoring afwezig is, is ook vaak een betere koolstofopslagplaats.
- Scherm de bodem natuurlijk af. Een kale bodem is extreem onderhevig aan allerlei invloeden, zoals de weersomstandigheden, die bijvoorbeeld de structuur van de bodem niet ten goede komen. Een begroeide bodem is een gezondere bodem, net als een bodem die bedekt is met strooisel, zoals door bladval, maar evenzeer compost of met aan de begroeiing aangepaste mulch.
Vermijd ecologische vallen
Als we onze biodiverse zorgtuin ontwerpen, aanleggen en beheren, dan trachten we om alle organismen die erin vertoeven ook alle noodzakelijke hulpbronnen voor hun volledige levenscyclus te bieden.
Als we bijvoorbeeld met een bijenhotel zorgen voor huisvesting voor wilde bijen, moeten we er ook voor zorgen dat er op het juiste moment bloeiende planten aanwezig zijn om hen en hun nakomelingen te kunnen voeden. Een ander voorbeeld zijn de amfibieën die we aantrekken met een nieuwe vijver. Naast dat noodzakelijke water hebben ze ook voldoende voedsel nodig in de omgeving daarvan, en begroeiing die hen zowel in de zomer als winter kan herbergen bij hun (winter)rust. Een laatste voorbeeld is het bijvoederen van vogels in de winter. Op het eerst zicht is dat een goede zaak, want zo helpen we veel vogels de winter door. Koolmezen bijvoorbeeld schakelen in de winter over op vetrijk voedsel, wat ook volop op voederplaatsen wordt aangeboden. Hierdoor kunnen zij de tuin beoordelen als zeer geschikt om daar de volgende lente te broeden. Hun jongen eisen echter een totaal ander dieet: eiwitrijk, te vinden in allerlei insecten (veelal rupsen, maar ook bladluizen etc.). Als dat niet voldoende in de tuin aanwezig is op dat moment, dan is het nest ten dode opgeschreven. Een beoordelingsfout van de koolmees dus…
Indien we niet alle levensbehoeften van een dier (of ander organisme) in de verschillende fasen van zijn levenscyclus een plaats kunnen geven in de zorgtuin (of in de ruimere omgeving van de tuin), dan kan onze tuin voor die organismen op het eerst zicht aantrekkelijk lijken, maar kunnen zij moeilijkheden ondervinden om te overleven of zich voort te planten. Dit noemen we een ecologische val.
Op deze website helpen we je om dit te vermijden. We maakten voor verschillende soortgroepen (dagvlinders, nachtvlinders, vogels, kleine zoogdieren, sprinkhanen, wilde bijen, libellen en amfibieën) een analyse van de hulpbronnen die ze nodig hebben. Je kan onze artikels vinden op deze website onder de titeltjes ‘Kijken door de ogen van…’. Vervolgens maakten we ook per soortgroep een apart artikel over de basiskwaliteiten van zo’n diervriendelijke tuin (bijvoorbeeld een tuin voor vlinders, een tuin voor vogels, …..). Je kan zo afvinken of je ontwerp voldoet aan al deze basiskwaliteiten.