Citeren als:
An De Schrijver, Jan Mertens, Stefanie Delarue, Leen Vanthuyne & Catherine De Vos (2022). Biodivers zorggroen: win-win voor zorg én natuur? Website Biodivers Zorggroen HOGENT, www.biodiverszorggroen.be en www.biodiverszorggroen.nl
In onze artikels ‘groen doet goed’, en ‘groen doet goed, biodivers nog beter‘ beschreven we al waarom biodivers groen belangrijk is voor de mens. De moderne stadsmens staat echter steeds verder van de natuur, en jonge kinderen komen minder en minder met natuur in contact. Talrijke initiatieven als natuurtherapie, natuurcoaching, bosbaden, time-out kampen, bushcraft weekends en therapeutische tuinen spelen in op deze nood. Sinds 2018 kunnen artsen op de Shetlandeilanden patiënten zelfs een portie natuur voorschrijven.
Kunnen we biodivers groen rond instellingen inzetten om de kwaliteit van de zorg te verbeteren én de biodiversiteit op te krikken?
Onze natuur heeft ook stress
Omdat Vlaanderen één van de meest intensief gebruikte regio’s is ter wereld staat de natuur sterk onder druk. Heel wat planten- en diersoorten staan onder stress door het verdwijnen en versnipperen van natuur ten voordele van verstedelijking, intensieve landbouw of industrie en door het verminderen van de kwaliteit van de natuur door input van vervuilende stoffen en klimaatverandering. De biodiversiteit – dit is de verscheidenheid aan soorten, genen en habitats – gaat achteruit. Slechts 6.5% van de oppervlakte van Vlaanderen bestaat uit beheerde natuurgebieden (Demolder et al. 2018). Van sommige types natuur resten slechts een paar honderd hectare (Van Uytvanck & De Blust 2012). Bijna één derde van de dagvlinders in Vlaanderen is uitgestorven, en nog eens een kwart kwetsbaar tot ernstig bedreigd (Maes 2014). Van de 66 soorten zoogdieren die begin van de vorige eeuw in Vlaanderen voorkwamen zijn er in totaal 45% in gevaar of uitgestorven (Maes 2014).
Dit verlies aan natuur is zorgwekkend. Natuurgebieden halen fijn stof uit de lucht, leggen CO2 vast, zorgen voor bestuivers en natuurlijke plaagbestrijders, leveren zuiver drinkwater, beschermen tegen overstromingen én hebben dus ook duidelijk invloed op ons welzijn en onze gezondheid. De voorbije jaren is dan ook meer en meer duidelijk geworden dat het verlies aan natuur belangrijke maatschappelijke en economische gevolgen heeft (Stevens et al. 2014). Om een einde te maken aan het verlies aan natuur lanceerde de Europese Unie in het voorjaar van 2020 haar langverwachte en ambitieuze ‘biodiversiteitsstrategie 2030’. De EU zal voluit inzetten op het herstellen van land- en zee-ecosystemen en het vergroenen van steden.
Verstedelijkt Vlaanderen heeft nood aan meer natuur
Zonder ingrijpende verandering in het ruimtelijk beleid is Vlaanderen op weg om tegen 2050 bebouwd te zijn tot één grote metropool, met natuur- en landbouwgebieden die gevangen zitten tussen sterk verstedelijkte zones (Poelmans 2010). Momenteel woont reeds 70% van de Europese bevolking in steden, en voorspeld wordt dat dit aantal nog zal stijgen tegen 2050 tot 80%. Ook de structuur van de bevolking verandert: in België leven tegen 2050 ruim 3.5 miljoen gepensioneerden, goed voor 30% van de bevolking. In 2026 zal Vlaanderen evenveel inwoners ouder dan 67 tellen als jongeren jonger dan 18 (Gielens et al., 2017).
Deze demografische verschuivingen zullen gepaard gaan met een grotere vraag naar o.a. gezondheidszorg, en dus met een stijging van de kost voor gezondheidsuitgaven. Een toename van 10% natuur binnen 1 km van de woonomgeving komt overeen met een besparing van de ziektelast met 214 €/inwoner of meer dan 3% van de totale ziektelast (Aertsens et al., 2012). De economische winst van extra natuur blijkt het grootst te zijn in dichtbevolkte gebieden. Hoe hoger de bevolkingsdichtheid, hoe groter het aantal inwoners dat beïnvloed wordt door extra natuur en dus hoe meer gezondheidswinst (Aertsens et al., 2012). Gezien haar hoge bevolkingsdichtheid is Vlaanderen dus bij uitstek een regio die grote economische baten kan hebben bij de uitbouw van extra natuur.
Waar moet die extra natuur dan komen?
De vraag is waar deze nieuwe natuur kan komen. De druk op de niet-bebouwde gronden is enorm hoog in Vlaanderen, wat o.a. blijkt uit de hoge grondprijzen. Tegen 2050 moet Vlaanderen de Europese natuurdoelstellingen halen, maar er komt meer en meer consensus dat dit niet enkel kan door te investeren in onze natuurgebieden. Het creëren van verbindingen tussen bestaande natuurgebieden in verstedelijkt gebied zal minstens even belangrijk zijn, om planten- en diersoorten toe te laten om te migreren tussen verschillende gebieden. Uitwisseling van genetisch materiaal tussen natuurgebieden is belangrijk om de genetische diversiteit van onze planten- en diersoorten in stand te houden. Verder zien we meer en meer zuidelijke soorten die koelere regio’s opzoeken en noordwaarts trekken in het kader van klimaatverandering. Er zijn al tal van voorbeelden van Zuid-Europese vlinder- en libellensoorten die opschuiven naar het noorden en in Vlaanderen gespot worden (Van der Aa et al. 2015). Deze soorten zullen door verstedelijkt gebied moeten kunnen trekken en daar zowel voedsel als rustplaatsen vinden. Onze steden zullen natuur-inclusiever moeten worden.
Steden en gemeenten van de toekomst zijn natuur-inclusief
Hoe creëren we gezonde, leefbare steden en gemeenten waar iedereen toegang heeft tot natuur en waar planten- en diersoorten ook nog een plek vinden? In Vlaanderen zijn heel wat steden en gemeenten die trachten natuur-inclusiever te worden. De Europese Unie wil alvast via ‘Nature-based solutions’ and ‘Re-naturing cities’ de EU in de markt zetten als leider in ‘Innovating with Nature’, richting duurzame en veerkrachtige steden en gemeenten. Meer bomen en natuur zorgen naast de reeds genoemde voordelen bovendien ook voor verkoeling. Bomen, struiken en ander groen zoals groendaken, gevelgroen en geveltuintjes helpen de temperatuur in de stad te verlagen, door zelf water te verdampen, en door te zorgen voor schaduw. Ze houden ook het water beter vast bij hevige neerslag.
Ook in privé- en openbare tuinen liggen kansen. Tuinen beslaan zo’n 8% van de oppervlakte in Vlaanderen, en bieden daarom een belangrijk strategisch natuurpotentieel. In natuurvriendelijke aangelegde en beheerde tuinen kan immers een opmerkelijke hoeveelheid aan biodiversiteit aanwezig zijn (Owen 2010, Van de Meutter 2015). Tuinen kunnen bovendien verbindend werken tussen bestaande natuureenheden door het fungeren als stapstenen waarlangs soorten kunnen migreren doorheen een verstedelijkt landschap. Vanuit de natuursector zal de komende jaren dus op landschapsschaal creatief nagedacht moeten worden hoe en waar de noodzakelijke stapstenen gerealiseerd kunnen worden. Het omtoveren van tuinen in ‘mini-natuurgebiedjes’ kan hierbij een belangrijke optie zijn.
Biodiverse zorginstellingen: win-win voor zorg én natuur?
Ook rond zorginstellingen is er vaak een tuin aanwezig. Deze worden echter niet vaak of niet expliciet gebruikt om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Voor zorgvragers is de tuin vaak hun belangrijkste en soms enige contact met de buitenwereld. Bepaalde kwetsbare groepen bevinden zich niet meer in de mogelijkheid om zelf naar natuur te trekken maar kunnen via natuurlijke zorgtuinen alsnog genieten van een authentiek natuurbeleven. Een goed uitgedachte biodiverse omgeving rond zorgcentra kan zo kansen bieden om én de zorg te verbeteren, én de interactie tussen zorgbehoevenden en de maatschappij aan te moedigen én de natuur een handje te helpen.
Rappe & Topo (2007) rapporteerden bijvoorbeeld een duidelijk positief effect van de aanwezigheid van een natuurlijke tuin rond instellingen voor dementerenden. De bewoners vertoonden verminderde agressie en verbeterde sociale competenties. Een natuurlijke tuin rond een instelling kan bovendien sociale interacties mogelijk maken, ontmoetingen van bewoners onderling én ontmoetingen met de omgeving (Wolf & Rozance 2013). Zo’n tuin moet dan op een dusdanige manier ontworpen worden dat dergelijke ontmoetingen aangemoedigd worden. Door deze tuinen open te stellen kunnen bijvoorbeeld ook kinderen en jongeren worden aangetrokken, waardoor interactie tussen generaties gestimuleerd worden.
Hoe moet zo’n biodiverse tuin er dan uit zien? Hedendaagse zorgcentra kunnen wel mooi groen zijn – bijvoorbeeld met een kort getrimd en perfect onderhouden gazon en een aantal buxushagen, maar in zo’n tuin zijn er weinig soorten planten en dieren en is er ook weinig afleiding te vinden. Het is als het ware een decor zonder spelers. Een biodiverse tuin is een tuin met bloemen, struiken en bomen die een geschikte leefomgeving vormt voor een grote verscheidenheid aan inheemse planten en dieren. Zo’n tuin met hoge biodiversiteit kan de basis vormen voor fascinerende ervaringen in de natuur, die op hun beurt de basis kunnen vormen voor herstel en welzijn. Stimuli zoals vlinders, vogels, eekhoorns en bloemen trekken automatisch de aandacht en kunnen zo afleiden van dagelijkse beslommeringen en pijn.
Nature-based solutions vragen interdisciplinaire aanpak
In sterk verstedelijkte regio’s als Vlaanderen kunnen nature-based solutions helpen om maatschappelijke uitdagingen van de toekomst aan te pakken. Er is echter nog meer kennis nodig en de kennis die er is is vaak versnipperd over vele afzonderlijke professionals en organisaties. Er is dus nood aan meer geïntegreerde kennis over hoe natuur kan ingezet worden om de kwaliteit van de zorg te verbeteren, en hoe groene ruimtes rond zorginstellingen kunnen ontworpen, aangelegd én beheerd worden om interessant te zijn voor zorg én natuur. Daarvoor is een interdisciplinaire aanpak nodig met deskundigen uit zowel de groen- als de zorg- en welzijnssector. Er zijn al een aantal initiatieven in die richting: het in 2019 opgerichte netwerk Natuur en Gezondheid bestaat uit organisaties en overheden uit verschillende sectoren die de brug willen slaan tussen natuur en gezondheid. Het netwerk wil alle initiatieven bundelen, verder helpen ontwikkelen en breder bekend maken. Meer info vind je via deze link.
Meer weten?
Bronnen
Aertsens J, De Nocker L, Lauwers H et al. (2012) Daarom groen! Waarom u wint bij groen in uw stad of gemeente; Studie uitgevoerd in opdracht van: ANB – Agentschap voor Natuur en Bos; 144 p.
Berto R. (2007) Assessing the restorative value of the environment: A study on the elderly in comparison with young adults and adolescents. International Journal of Psychology 42: 331-334
Butchart SHM, Walpole M, Collen B et al. (2010) Global biodiversity: indicators of recent declines. Science 328: 1164–1168
De Vries S (2010) Nearby nature and human health: looking a the mechanisms and their implications. In Ward Thompson C, Aspinall P & Bell S (eds). Innovative approaches to researching landscape and health. Abingdon: Routledge.
De Vries S, van Dillen SME, Groenewegen PP & Spreeuwenberg P (2013) Streetscape greenery and health: stress, social cohesian and physical activity as mediators. Social Science and Medicine 94: 26-33.
Demolder H, Schneiders A, Spanhove T et al (2014) Hoofdstuk 4 – Toestand biodiversiteit. (INBO.R.2014.6194611). In Stevens M et al. (eds.), Natuurrapport – Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen. Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel
Detweiler MB, Murphy PF, Kim KY et al (2009) Scheduled medications and falls in dementia patients utilizing a wander garden. American Journal of Alzheimer’s Disease and Other Dementias 24: 322-332.
Detweiler MB, Murphy PF, Meyers LC & Kim KY (2008) Does a wander garden influence inappropriate behaviors in dementia residents? American Journal of Alzheimer’s Disease Other Dementias 23: 31-45
Gascon M, Triguero-Mas M, Martínez D, Dadvand P, Rojas-Rueda D, Plasencia A., Nieuwenhuijsen MJ (2016) Residential green spaces and mortality: a systematic review. Environment International 86: 60-67
Gascon M, Triguero-Mas M, Martínez D, Dadvand P, Forns J, Plasencia A & Nieuwenhuijsen MJ (2015). Mental health benefits of long-term exposure to residential green and blue spaces: a systematic review. International Journal of Environmental Research and Public Health 12: 4357-4379
Gielens G, Dessoy A, Erauw EA & Filleul G (2017) De impact van de vergrijzing op de gemeentelijk aanvullende personenbelasting. Een econometrische benadering. Belfius Research, 25p
Grahn P, Stigsdotter U (2003) Landscape planning and stress. Urban Forestry and Urban Greening 2: 1-18
Gullone E (2000) The biophillia hypothesis and life in the 21st century: increasing mental health or increasing pathology? Clayton, Australië: Monash University.
Hartig T, Evans GW, Jamner LD, Davis DS. & Gärling T (2003) Tracking restoration in natural and urban field settings. Journal of Environmental Psychology 23: 109-123
Kaczynski A & Henderson K (2007) Environmental correlates of physical activity: A review of evidence about parks and recreation. Leisure Sciences 29: 315 – 354
Kaplan R & Kaplan S (1989) The experience of nature: A psychological perspective. New York: Cambridge University Press.
Kaplan S (2001) Meditation, restoration, and the management of mental fatigue. Environment and Behavior 33: 480-506
Kaplan S (1995) The restorative benefits of nature: Toward an integrative framework. Journal of Environmental Psychology 15: 169-182
Lachowycz K, & Jones AP (2011). Greenspace and obesity: A systematic review of the evidence. Obesity Reviews 12: 183-189
Liddicoat C, Peng B, Waycott M, Glover J, Lowe AJ, Weinstein P. (2018) Landscape biodiverisyt correlates with respiratory health in Australia. Journal of Environmental Management 206: 113-122
Lohr VI & Pearson-Mims CH (2000) Physical discomfort may be reduced in the presence of interior plants. HortTechnology 10: 53-58
Maes D (2014) Overzicht van de IUCN Rode Lijsten in Vlaanderen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek; No. INBO.R.2014.2001198). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek.
Owen J (2010). The Ecology of a Garden: The First Fifteen Years & Wildlife of a Garden: A Thirty-year Study. Royal Horticultural Society, 276p.
Park SH, Kim E & Mattson RH (2004) Horticultural therapy as an alternative medicine for pain management: Psychophysiological and psychological impacts of plant visual stimuli on pain tolerance and recovery. Applied Psychophysiological Biofeedback 29: 291–292
Poelmans L (2010) Modelling urban expansion and its hydrological impacts. Doctoraatsthesis KULeuven.
Rappe E & Topo P (2007) Contact with the outdoor greenery can support competence among people with dementia. Journal of Housing for the Elderly 21: 229–248
Tennessen CM & Cimprich B (1995). Views to nature: Effects on attention. Journal of Environmental Psychology 15: 77-85
Ulrich RS (1983) Aesthetic and affective response to natural environment. In I. Altman & J. F. Wohlwill (Eds.), Human behavior and environment: Advances in theory and research, Vol. 6 pp. 85-125. New York, NY: Plenum Press.
Ulrich RS, Simons RF, Losito BD et al (1991) Stress recovery during exposure to natural and urban environments. Journal of Environmental Psychology 11: 201-230.
Van de Meutter F (2015) Hoeveel soorten zitter er in jouw tuin? Zeven jaar biodiversiteit monitoren in een natuurlijke tuin. Natuur.focus, december, 136-142
Van den Berg A (2013) Waarom wij natuur nodig hebben. Factsheet Natuur en Gezondheid. Instituut voor natuureducatie en duurzaamheid, 16p.
Van der Aa B, Vriens L, Van Kerckvoorde A et al (2015) Effecten van klimaatverandering op natuur en bos. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2015 (INBO.R.2015.9952476). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.
Ward Thompson C (2013) Activity, exercise and the planning and design of outdoor spaces. Journal of Environmental Psychology 34: 79-96.
Wilson EO (1984) Biophilia. Cambridge, MA, Harvard University Press.
Wolf KL, and Rozance MA (2013) Social Strengths – A Literature Review. In: Green Cities: Good Health (www.greenhealth.washington.edu). College of the Environment, University of Washington.