Citeren als:

An De Schrijver & Jan Mertens (2022). Kijken door de ogen van wilde bijen. Website Biodivers Zorggroen HOGENT? www.biodiverszorggroen.be en www.biodiverszorggroen.nl

In ons artikel ‘een tuin voor wilde bijen‘ vind je tips om van de tuin een thuis te maken voor wilde bijtjes. In dit artikel gaan we dieper in op hun ecologie. Want om een bijvriendelijke tuin te maken moeten we eerst kijken door hun ogen. We moeten weten welk voedsel ze verkiezen, waar ze hun eitjes leggen, waar ze overwinteren, … Met al deze voorkeuren moeten we in een tuin voor wilde bijen rekening houden. We werden hiervoor geïnspireerd door de methode Animal Aided Design (ADD), ontwikkeld door Thomas Hauck en Wolfgang Weisser.

Gehoornde metselbijtjes komen graag in tuinen. Het zijn solitaire bijtjes die bovengronds hun eitjes in kleine broedkamertjes die ze zelf bouwen. Foto Rollin Verlinde via Vildaphoto

Welke wilde bijen komen in tuinen voor?

Niet alle wilde bijen komen graag in tuinen voor. Heel wat soorten komen alleen in specifieke biotopen voor die enkel in natuurgebieden te vinden zijn (minstens 34% en 15% van de soorten bijen in respectievelijk Vlaanderen en Nederland, Vanormelingen et al. 2021). Ze zijn heel gevoelig voor verstoringen door de mens, en zullen steden dan ook het liefst zoveel mogelijk mijden. Het zijn de zogenaamde ‘urban avoiders’. Deze bijtjes zullen nooit op eigen houtje de stad in trekken en blijven liefst in hun natuurgebied, zelfs als dat sterk versnipperd is of onder druk staat door vermesting en klimaatverandering!

Slechts 12 en 6% van de bijensoorten worden beschouwd als typische stadsbijen in respectievelijk Vlaanderen en Nederland en komen ook graag in tuinen. Zij zijn zogenaamde ‘urban exploiters’, de ontdekkingsreizigers onder de bijen! Ze zijn in de stad voor een groot stuk afhankelijk van het door de mens aangeboden voedsel en nestplaatsen.

Het grootste aantal bijen zijn de ‘urban adapters’. Het kan hen eigenlijk niet zo veel schelen of ze nu in de stad of buiten de stad leven. Als de juiste hulpbronnen maar aanwezig zijn!  Onder deze laatste categorie vallen ook nog een aantal soorten waarvan we te weinig informatie hebben om te weten onder welke categorie ze precies behoren. Lees hier nog meer over in het interessante themanummer Bijen in stad en dorp (vanaf p.13).

Om een  representatief beeld te krijgen van deze nodige hulpbronnen maakten we een lijst van urban exploiters, soorten die als echte typisch stadsbijen beschouwd worden (in totaal 34 soorten) zoals rosse en gehoornde metselbij, grote wolbij, tuinbladsnijder en lookmaskerbijtjes. Daarbij voegden we de urban adapters, soorten die ook wel eens in tuinen worden aangetroffen maar er niet noodzakelijk afhankelijk van zijn. Deze bijensoorten konden we samenbrengen dankzij deze interessante studie van Natuurpunt (nog eens 71 extra soorten).

In totaal bestudeerden we zo 105 soorten wilde bijen. We zijn er ons wel van bewust dat deze lijst wellicht niet volledig is, en dat er wellicht nog andere soorten tuinen bezoeken. 

Vervolgens gingen we op zoek naar gedetailleerde informatie over de ecologie en de nodige hulpbronnen voor deze 105 soorten, en brachten al deze kennis samen in een overzichtelijke database. De bronnen van onze analyse vind je onderaan dit artikel.

Onze analyse hebben we samengevat in drie overzichtelijke tabellen, een aantal overzichtsfiguren (die vind je beide onderaan dit artikel) en aan de hand van een aantal vragen. Deze bevindingen doorspekken we met informatie en weetjes over de ecologie van deze boeiende soortgroep. Na het lezen van dit artikel ben je al veel meer bijenkenner!

Soorten wilde bijen die je in de tuin kan spotten!

Klik op de afbeelding voor meer informatie.

Hoe sociaal zijn wilde bijen?

Wilde bijen vertonen allerlei gradaties in hun sociaal gedrag. Ze kunnen single zijn (alleen leven = solitaire bijen), of elkaar helpen (in groep leven =  sociale bijen), of ze kunnen profiteurs zijn en andere soorten uitbuiten (parasitair leven =  koekoeksbijen).

Uit onze analyse blijkt dat het merendeel van de bestudeerde wilde bijen (64%) liefst alleen leeft. Deze solitaire bijen leggen elk individueel hun eitjes in zelfgemaakte broedkamers. Ofwel doen ze dat vér uit elkaars buurt, ofwel liefst net wél in elkaars buurt. In dat laatste geval kunnen ze grote groepen of zogenaamde ‘aggregaties’ vormen.

Andere sociale bijensoorten leven wel net graag samen met andere bijen van dezelfde soort. Alle hommelsoorten zijn daar een mooi voorbeeld van. Een koningin werkt dan samen met werksters om een nest te bouwen, eitjes te leggen en te verzorgen tot volwassen bijen, voedsel te zoeken en het nest te verdedigen. Sommige andere bijensoorten zijn primitief sociaal, wat betekent dat ze in sommige regio’s ook bij elkaar in één nest leven, en in andere regio’s dan weer solitair door het leven gaan. Het meest complexe sociaal gedrag komt voor bij de honingbij. De honingbij beschouwen we niet als een wilde bij, want ze wordt door imkers in bijenkasten gehouden en daarom niet als een wilde diersoort beschouwd. Over de relatie tussen wilde bijen en honingbijen schreven we een apart artikel, zie daarvoor ‘zijn honingbijen concurrent van wilde bijen?‘.

De parasieten onder de bijen, de koekoeksbijen, leggen hun eitjes in nestkamers die door andere bijen gebouwd en bevoorraad zijn. Dit gedrag wordt broedparasitisme genoemd. Meestal doen ze dat stiekem terwijl de andere bijtjes op zoek zijn naar stuifmeel of breken ze in een reeds afgewerkt nest in. Maar soms zijn koekoeksbijen zo sterk dat ze helemaal niets te vrezen hebben. Koekoekshommels bijvoorbeeld dringen gewoon een hommelnest  binnen, doden daar de koningin en nemen het nest vervolgens over. De werksters van de dode koningin worden dan de slaven van de koekoekshommel.

Wat eten wilde bijen?

Alle wilde bijen hebben bloeiende planten nodig om te kunnen leven en om zich te kunnen voortplanten. Uit bloemen halen ze eiwitrijk stuifmeel voor hun larven en suikerrijke nectar voor henzelf. Die suiker hebben ze nodig omdat ze énorm veel energie verbruiken. Een rennende mens verbruikt per uur de calorieën van 1 reep Mars of Snickers. Wilde bijen verbruiken dezelfde energie  in 1 minuut! Wilde bijen moeten eigenlijk voortdurend eten om warm te blijven. Een hommel bijvoorbeeld met een volle maag heeft slechts 40 minuten vooraleer die omkomt van de honger. Veel bloemen met veel nectar is dus erg belangrijk in een bijvriendelijke tuin.

Welke bloemen geschikt zijn voor het verzamelen van nectar en pollen hangt af van de bouw van die bloemen én van de lichaamsbouw van de bij. En vooral ook van de lengte van de tong van de bij! Met die tong slurpen ze nectar uit de nectarklier van bloemen, maar als die klier helemaal onderaan een bloem ligt dan kan je daar met een korte tong niet bij. Een lange tong hebben heeft dus zijn voordelen in bijenland!

Het maakt wilde bijen eigenlijk helemaal niet uit van welke bloemen ze nectar drinken. Als ze er maar bij kunnen met hun tong, én als die nectar maar lekker zoet is. Dat is ook zo bij andere insecten zoals dag- en nachtvlinders. Doordat er tussen maart en november activiteit is van wilde bijen, is het dus wel belangrijk dat er gedurende gans deze periode bloemen met nectar te vinden zijn. Dat is iets om rekening mee te houden in een bijvriendelijke tuin.

 

Hoe lang leven wilde bijen?

De meeste soorten solitaire bijen leven erg kort – meestal maar een zestal weken. Maar de ontwikkeling van ei tot volwassen bij duurt veel langer – meestal bijna een jaar. Lees er meer over in ons artikeltje ‘het korte maar intense leven van een wilde bij’. Volwassen vrouwtjes solitaire bijen leggen hun eitjes, ofwel onder de grond ofwel bovengronds, bijvoorbeeld in insectenhotels (zie verder).

Sommige solitaire bijen overwinteren echter wel als volwassen bij. Dat doen ze dan weer wel vaak in groep. De blauwzwarte houtbij bijvoorbeeld overwintert met vele andere bijtjes samen in een boomstronk.

Bij hommels overwintert enkel de koningin. Zij spaart het sperma van een mannetjesbij op om het volgende voorjaar zichzelf te bevruchten en zo een nieuwe nest te beginnen.

Wat eten larven van wilde bijen?

Wilde bijen verzamelen stuifmeel om bij hun eitjes te leggen, zodat de larven die uit de eitjes komen voldoende voedsel hebben om zich tot volwassen bij te ontwikkelen. De manier waarop bijen stuifmeel verzamelen is erg bijzonder en verschillende soorten doen dat op verschillende manieren. Ze maken daarbij altijd gebruik van de vele haartjes op hun lichaam. De roetbijtjes bijvoorbeeld rollen zich in het stuifmeel van paardenbloemen zodat ze volledig komen vol te hangen. De gewone slobkousbij hangt stuifmeel aan haar slobkousen. Hommels maken klompjes die ze in een pollenkorfje, dat is een speciale vergroeiing aan de achterpoot, deponeren. Hiermee kunnen ze tot wel 60% van hun eigen lichaamsgewicht dragen!  Om het stuifmeel lost te maken hebben ze speciale triltechnieken ontdekt.

Kijk hier naar een filmpje over de triltechniek van hommels om stuifmeel los te maken van de plant.

Voor het verzamelen van stuifmeel maakt het het merendeel van de bijensoorten niet zo veel uit van welke plantensoorten ze dat doen. Ze zijn niet kieskeurig! Ze zijn polylectisch. Alle bloemen die zich in de buurt van hun nestplaats bevinden zijn geschikt, ongeacht hun bloembouw of hun kleur. Deze bijensoorten zijn het minst kwetsbaar. Is hun lievelingskostje er niet, dan schakelen ze gewoon over op andere plantensoorten.

Een minder groot aantal bijensoorten is echter wél veel kieskeuriger. Sommige solitaire bijen verzamelen stuifmeel bij maar 1 plantensoort. Dit zijn de zogenaamde monolectische soorten. De kans dat ze niet aan het juiste stuifmeel geraken is voor hen erg groot. Twee soorten kwamen voor in onze lijst: Slangenkruidbij en Resedamaskerbij zijn allebei hyperkieskeurig. Zij verzamelen énkel stuifmeel van respectievelijk Slangenkruid en Wilde reseda. Zijn deze plantensoorten niet aanwezig tijdens hun vliegperiode, dan zullen deze bijtjes zich niet kunnen voortplanten.

Zeventien soorten wilde bijen van onze lijst verzamelen stuifmeel van plantensoorten die tot één geslacht of één familie horen. Dat zijn  oligolectische bijensoorten. Lookmaskerbij verzamelt stuifmeel uit verschillende soorten look, Ranonkelbij uit verschillende soorten van de ranonkelfamilie (boterbloemen)  en de Lichte wilgenzandbij van verschillende wilgensoorten. Uit onze analyse blijkt dat vooral wilgensoorten en gele composieten bij oligolectische soorten blijkbaar het meeste in trek zijn!

Belangrijke plantensoorten voor wilde bijen!

Klik op de afbeelding voor meer informatie.

Waar maken wilde bijen hun nest met broedkamers?

Drie vierde van al de wilde bijen maken hun nest onder de grond. Van onze 105 geselecteerde soorten is dat iets lager, 68%. Wilde bijen die graag of af en toe in tuinen vertoeven verblijven dus iets liever bovengronds dan gemiddeld in Vlaanderen. De verminderde beschikbaarheid van droge en open bodems rondom gebouwen en in steden zou zorgen voor minder ondergronds nestelende bijensoorten. In bebouwde omgevingen zijn er dan weer bovengrondse nestplaatsen te vinden, zoals spleten in gebouwen en insectenhotels! Deze worden door alle door ons bestudeerde bovengronds nestende bijensoorten graag als nestplaats gebruikt! Hommels maken liefst hun nest in oude muizennesten, maar soms ook in bomen (de boomhommel), onder stenen (de steenhommel), of zelfs in vogelnesten (de weidehommel) of mollengangen (de aardhommel).

Lees er meer over in ons artikel ‘de ingenieuze nestjes van wilde bijen

 

Klik op de afbeelding voor meer informatie.

Hoe warmen wilde bijen op?

Wilde bijen zijn net als alle andere insecten koudbloedige dieren. Om te vliegen moet hun lichaamstemperatuur zo’n 35°C bedragen, zelfs als de buitentemperatuur 30°C lager ligt. Alleen wanneer de borst warm genoeg is kunnen de spieren zich snel genoeg samentrekken en kan een wilde bij wegvliegen op zoek naar voedsel.

Hun lichaamstemperatuur is dus sterk afhankelijk van de omgeving. De meeste bijensoorten hebben haartjes op hun lichaam die hen helpen bij het verzamelen van stuifmeel, maar die ook helpen om het lichaam op temperatuur te houden. En natuurlijk maken ze gebruik van de zon. Door eerst een zonnebad te nemen stijgt hun lichaamstemperatuur en kunnen ze op pad.

Maar op regenachtige en koude dagen is even zonnen geen optie. Ze kunnen dan wel trillingen veroorzaken met hun vliegspieren (ze koppelen daarbij hun vleugels los!) waardoor hun lichaamstemperatuur wordt opgekrikt. Maar ook deze techniek is niet altijd toepasbaar, want trillen met vliegspieren kost veel energie, en op echt koude of regenachtige dagen kunnen ze deze verbruikte energie niet makkelijk compenseren door op zoek te gaan naar suikerrijke nectar. Hommels vb. fladderen 200 keer per seconde! Dat vraagt enorm veel energie. Op koude dagen houden ze zich dan ook beter rustig.

Waar schuilen wilde bijen als het te warm of te koud is?

Vrouwtjesbijen schuilen meestal in hun nestgangen in dood hout of oude muren of een insectenhotel, of onder de grond. Ook de koningin en werksters van hommels schuilen bij koud weer in hun nest. En de mannetjes? Zij helpen niet mee met het bouwen van broedkamertjes, en zijn dan ook niet welkom in het nest. Vrouwtjes zijn daar heel consequent in!

Mannetjes slapen dan ook meestal op andere beschutte plekjes, ander holten of stengels of lege gangen in een insectenhotel. Maar ze slapen ook vaak in bloemen! Mannetjes van de klokjesbijen en ranonkelbijen slapen graag in de plantensoorten waar vrouwtjes stuifmeel komen zoeken, in allerlei soorten klokjes en in boterbloemen in het geval van deze soorten.

Maar op warme dagen moeten wilde bijtjes ook kunnen afkoelen. Ze produceren tijdens het vliegen veel warmte, en die raken ze maar moeilijk kwijt wanneer de luchttemperatuur hoog is. In warmere klimaten blijken ze wel een dunnere vacht te hebben, en in koudere klimaten leven grotere en erg harige hommels die in staat zijn om de warmte beter vast te houden. Op zeer warme zomerdagen zijn ze enkel actief tijdens de koelste uren.

De resultaten van onze analyse in figuren en tabellen.

Klik op de afbeelding voor meer informatie.

TABEL 1 - Overzichtstabel van de vliegperiode, sociaal gedrag en stuifmeelvoorkeur van bijensoorten die bovengronds nestelen in insectenvraatgangen, holle stengels, merghoudende stengels waar ze het merg uitknagen, lege plantengallen, zacht hout, en ook in insectenhotels. De favoriete diameter voor zo’n verblijf in een insectenhotel wordt eveneens vermeld. De soortnamen in het rood zijn soorten die kwetsbaar tot zeer zeldzaam zijn in België en/of Nederland volgens de Belgische en de Nederlandse rode lijst van wilde bijen. Monolectische bijen zoeken stuifmeel bij 1 enkele plantensoort, oligolectische bij 1 geslacht of plantenfamilie en polylectische bijtjes zijn helemaal niet kieskeurig. Eigen data-analyse, gebaseerd op literatuur (voor bronnen zie onderaan dit artikel)
TABEL 2 - Overzichtstabel van de vliegperiode, sociaal gedrag en stuifmeelvoorkeur van ondergronds levende wilde bijensoorten. De soortnamen in het rood zijn soorten die kwetsbaar tot zeer zeldzaam zijn in België en/of Nederland volgens de Belgische en de Nederlandse rode lijst van wilde bijen. Monolectische bijen zoeken stuifmeel bij 1 enkele plantensoort, oligolectische bij 1 geslacht of plantenfamilie en polylectische bijtjes zijn helemaal niet kieskeurig. Eigen data-analyse gebaseerd op literatuur (voor bronnen zie onderaan dit artikel)
TABEL 3 - Overzichtstabel van de vliegperiode, sociaal gedrag en stuifmeelvoorkeur van hommelsoorten en waar ze hun nest maken. De soortnamen in het rood zijn soorten die kwetsbaar tot zeer zeldzaam zijn in België en/of Nederland volgens de Belgische en de Nederlandse rode lijst van wilde bijen. Monolectische bijen zoeken stuifmeel bij 1 enkele plantensoort, oligolectische bij 1 geslacht of plantenfamilie en polylectische bijtjes zijn helemaal niet kieskeurig. Alle hommelsoorten zijn polylectisch. Eigen data-analyse, gebaseerd op literatuur (voor bronnen zie onderaan dit artikel)

BRONNEN VAN ONZE ANALYSE

Falk Steven (2020). Veldgids Bijen voor Nederland en Vlaanderen. A&C Black, 432p.

Vanormelingen P., Reemer M. & D’Haeseleer J. (2021). Wilde bijen en bebouwing: meer verliezers dan winnaars? Themanummer Bijen in stad en dorp, pp. 13-18

Vorige Volgende