Bibliotheek

Zijn er minder wilde bijen in verstedelijkt gebied? De proef op de som!

31 maart 2022

Citeren als:

Citeren als: Elie Coremans, Sebas De Smedt, Remy Devlaminck, Wouter Lauwereys, Evert Suetens, Joachim Moens, Sien De Haes & An De Schrijver. Zijn er minder wilde bijen in verstedelijkt gebied? De proef op de som! www.biodiverszorggroen.be en www.biodiverszorggroen.nl

Vlaanderen is één van de meest verstedelijkte en versnipperde gebieden van Europa. Bij een ongewijzigd ruimtelijk beleid riskeert men van Vlaanderen één grote metropool te maken waarin het voor wilde bijen misschien moeilijk is om voedsel en nestgelegenheid te vinden. In de literatuur blijken steden soms geschikter dan het omliggende rurale gebied, soms is het omgekeerd. De resultaten lijken af te hangen van hoe biodivers het verstedelijkte gebied en het omliggende rurale landschap zijn.

Studenten Groenmanagement van Hogeschool Gent waren nieuwsgierig hoe groot en hoe divers de populaties wilde bijen rond de campus Melle waren en startten daarom een proefprojectje in het kader van hun projectwerk.

Locaties

Ze vergeleken de aantallen en de diversiteit van bovengronds levende wilde bijen aan de sterk verstedelijkte en versnipperde voorkant van de campus (Brusselsesteenweg 161 te Melle, Figuur hieronder links = STEENWEG genoemd vanaf hier) met de groenere achterkant van de Tuinbouwschool (Figuur hieronder rechts = BOOMGAARD genoemd vanaf hier). Beide locaties liggen op ongeveer 360 meter vogelvlucht van elkaar.

Locatie1 is een sterk versnipperd verstedelijk gebied met veel verkeer en woningbouw maar toch ook nog vrij veel tuintjes (foto links, STEENWEG genoemd) – Locatie2 is een meer landelijke situatie met kleinschalige fruitteelt en akkerbouw, natuur- en bosgebied vlakbij de Schelde (foto rechts, BOOMGAARD genoemd).

Onze proef

Op 21 maart 2018 installeerden we op de twee locaties een proefopstelling met twee onbehandelde eikenhouten blokken. De houten blokken hadden precies 100 gaatjes van verschillende diameters van 2, 4, 6, 8 tot 10 millimeter om een brede variatie aan bovengronds levende solitaire bijen huisvesting te kunnen geven.

Na plaatsing namen we tot half oktober 2018 wekelijks een foto van de blokken. Nadien telden we op deze foto’s het aantal opgevulde gaatjes van 4, 6, 8 en 10 millimeter. De foto’s waren niet scherp genoeg om het aantal opgevulde gaatjes van twee millimeter te tellen.

Om te achterhalen wat de diversiteit aan bijen is, plaatsten we de blokken begin februari 2019 in vangkooien.  Zo’n vangkooi bestaat uit een gaas met dunne mazen zodat de ontluikende bijtjes niet kunnen ontsnappen. We kozen ervoor om de bijtjes op een niet-destructieve manier te determineren. We controleerden met een tijdsinterval van gemiddeld twee dagen op nieuw uitgekomen wilde bijen. De uitgekomen bijtjes werden tussendoor in leven gehouden met suikerwater (een stukje keukenpapier werd bevochtigd met suikerwater). Het determineren van de soorten gebeurde aan de hand van verschillende determinatiesleutels en het vragen van advies aan experten. Na determinatie werden de bijtjes vrijgelaten. Midden juli waren alle gaatjes geopend. In maart 2019 werden opnieuw blokken geplaatst op dezelfde locaties om na te gaan of de resultaten van twee opeenvolgende jaren vergelijkbaar zijn.

De bijenhotels met 100 gaatjes van twee, vier, zes, acht en tien mm aan de BOOMGAARD

Meer opgevulde gaatjes in de boomgaard

Het aantal opgevulde gaatjes van alle diameterklassen was hoger aan de BOOMGAARD dan aan de STEENWEG (zie Fig. 3). De gaatjes met 4 millimeter diameter vielen het meest in de smaak. Zowel kleine exemplaren van grotere bijensoorten (zoals metselbijen) en kleinere bijensoorten (zoals ranonkelbijen en klokjesbijen) kunnen gebruik maken van deze nestgangen. In de diameterklasse van 8 millimeter was het verschil in bezette nestgangen tussen de twee locaties het kleinst. Het voorkomen van grotere bijensoorten zoals metselbijen is blijkbaar niet zo verschillend tussen beide locaties (zie ook verder).

Opmerkelijk is dat soms gaatjes terug open bleken te gaan. Vooral bij diameter van 6 millimeter aan de STEENWEG was dit het geval. Wat hier de oorzaak van is, kunnen we niet aantonen. Er zijn verschillende verklaringen mogelijk.

Zo kunnen andere bijtjes bouwmaterialen als leem, zand of hars van afsluitproppen stelen. In zones met minder voedselaanbod zoals aan de STEENWEG spaart hen dat misschien meer energie omdat ze zo minder moeten aanvliegen. Deze vorm van diefstal kan de afsluitprop zo beschadigen dat er een gat inkomt en zo bijvoorbeeld sluipwespen dieper in de nestgangen kunnen doordringen. Er werden verschillende soorten parasiterende wespen aangetroffen in de bijenhotels, en hun aantal was dubbel zo hoog aan de STEENWEG als aan de BOOMGAARD. Gewone goudwesp (Chrysis ignita s.l.) werd enkel op de locatie STEENWEG waargenomen. Deze soort parasiteert voornamelijk op metselbijen. Een kleine sluipwesp (Stenarella domator) werd in lage aantallen teruggevonden op beide locaties. Deze soort parasiteert op de rosse metselbij. Een derde soort sluipwesp was moeilijk op naam te brengen. Wellicht gaat het om Ephialtes manifestator, een soort die vooral in stedelijke omgeving parasiteert op allerhande nestbouwende bijensoorten.

Ook mieren, sociale wespen, mezen en spechten kunnen de afsluitprop beschadigen in hun zoektocht naar voedsel. Aan de STEENWEG is mogelijk ook minder voedsel voor vogels voorhanden, wat kan leiden tot meer predatie. Al deze factoren kunnen ervoor zorgen dat ook spekkevers (Megatoma undata) naar bijenhotels gelokt worden, wat het geval was in onze studie. De vrouwtjes van de spekkever leggen hun eitjes alleen maar wanneer ze de geur van dode insecten ruiken, en de uitgekomen larven doen zich te goed aan de aanwezige dode insecten, excretiemateriaal en mogelijks zelfs pollen (van Breugel 2014)

Resultaten van het onderzoek

Hogere diversiteit in de boomgaard

In de BOOMGAARD kwamen meer bijtjes uit, in overeenstemming met het hoger aantal gevulde gaatjes. Het aantal gevonden soorten was echter vergelijkbaar tussen beide locaties: vijf soorten aan de STEENWEG en zes soorten in de BOOMGAARD. Rosse metselbij (Osmia rufa) en blauwe metselbij (Osmia caerulescens) bleken meer voor te komen aan de STEENWEG. Het lappendeken van bebouwde en groene zones als tuintjes lijkt een geschikt habitat te zijn voor deze bijensoorten. Beide soorten hebben een polylectisch voedingspatroon. Dit wil zeggen dat ze een brede variatie aan plantensoorten kunnen gebruiken als voedingsbron, waaronder ook vele tuinplanten als lavendel en courant voorkomende wilde kruiden zoals rode en witte klaver en hondsdraf. Beide soorten blijken zich weinig aan te trekken van het drukke verkeer, het lawaai en de courante passage op de locatie STEENWEG.

Gehoornde metselbijen (Osmia cornuta), ranonkelbijen (Chelostoma florisomne) en grote klokjesbijen (Chelostoma rapunculi) bleken in hogere aantallen voor te komen in de BOOMGAARD.  Gehoornde metselbijen en grote klokjesbijen komen wel voor aan de STEENWEG, maar in beduidend lagere aantallen dan in de BOOMGAARD. Ranonkelbijen kwamen niet voor aan de STEENWEG.

Gehoornde metselbijen zijn weinig selectief in de keuze van de stuifmeelbronnen, ze zijn ook polylectisch, maar lijken toch eerder te kiezen voor vroegbloeiende heesters en bomen die talrijker voorkomen aan de BOOMGAARD. Ze verzamelen onder andere pollen op esdoorn, wilg, meidoorn, hulst, paardenbloem en boterbloemen. Ranonkelbijen en grote klokjesbijen zijn dan weer selectief in hun voedselkeuze; het zijn beide oligolectische soorten. Ranonkelbij verzamelt enkel stuifmeel van planten uit de ranonkelfamilie. Boterbloemen van de ranonkelfamilie  zijn gekende drachtplanten van deze soort. Aan de STEENWEG komen quasi geen boterbloemen voor, terwijl ze talrijker zijn aan de BOOMGAARD.  Grote klokjesbij zoekt voedsel op voornamelijk soorten uit de klokjesfamilie. In de tuin van de Tuinbouwschool, die zich tussen beide locaties bevindt, komen een aantal cultivars van deze klokjessoorten veelvuldig voor.

Als maat voor de diversiteit aan soorten op beide locaties berekenden we de Shannon-index. Met deze index wordt niet alleen gekeken naar het aantal soorten, ook de aantallen per soort worden in rekening gebracht. Door de betere verdeling van de aantallen over de verschillende soorten lag de Shannon-index hoger in de BOOMGAARD (1.33) dan aan de STEENWEG (0.94). De diversiteit aan bovengronds levende wilde bijen was dus hoger in de BOOMGAARD dan aan de STEENWEG.

Wilde bijtjes en sluipwesp

Wat hebben we geleerd en wat kunnen we doen?

Het tellen en het determineren van de bijtjes was een hele klus! Toch hebben we te weinig herhalingen om wetenschappelijk gefundeerde uitspraken te doen. We zagen een hoger aantal en een grotere diversiteit aan bovengronds levende wilde bijen in de BOOMGAARD, waar meer biodivers natuurlijk groen aanwezig is. Maar ook aan de STEENWEG vonden we bijna evenveel soorten wilde bijen! Er is dus hoop voor onze kleine zoemende vrienden in de stad. En hieraan kan iedereen helpen.

Voorzie nestplaats én voedsel

In stedelijke omgeving kunnen we bijen beschermen en versterken door het voorzien van nestplaatsen en een divers voedselaanbod (van Breugel 2014). Hoe meer tuinen en parken nestplaatsen en voedsel voorzien, hoe beter, want de foerageerafstanden van bijen zijn beperkt. Grotere bijensoorten zoals metselbijen kunnen in een groter gebied foerageren dan kleinere bijensoorten. De forsere rosse metselbijen en gehoornde metselbijen kunnen tot 600 meter rond de nestplaats voedsel zoeken. Ranonkelbijen en grote klokjesbijen, met slechts een lichaamslengte van 8 tot 10 millimeter, hebben een beperkt foerageergebied van 150 en 200 meter rond de nestplaats.

Voor elke bij wat wils

Om een groot aantal bijensoorten voedsel te bieden, is het belangrijk om een brede waaier aan bloemen, bloei gedurende het ganse jaar en de juiste drachtplanten te voorzien. Door kennis over de voedselvoorkeur van wilde bijen, kunnen we tuinen en parken in de stad omvormen tot heuse bijenrestaurants. Om bijvoorbeeld klokjesbijen te voorzien van nectar en pollen zijn klokjessoorten nodig, voor ranonkelbijen moeten boterbloemen aanwezig zijn.

Vroegbloeiende struiken zijn belangrijk

Bepaalde struik- en boomsoorten of vroegbloeiende knollen en bollen zorgen dat er reeds in het vroege voorjaar pollen en nectar beschikbaar zijn voor soorten als rosse en gehoornde metselbijen. Wilg, zwarte els en hazelaar bloeien zeer vroeg en fruitbomen als kers, appel of peer geven ook veel nectar en pollen.

Bloembollen tijdens gans het jaar! Maar wel biologisch!

Daarnaast voegen vroegbloeiende knollen en bollen ook heel wat sier- en nectarwaarde toe aan uw tuin. Op onze campus te Melle hebben we op de locatie STEENWEG in de loop van 2019 een hele waaier aan bijenvriendelijke sierplanten aangeplant en meer dan duizend biologische bloembollen in de grond gestopt. Daarbij hebben we gelet op het voorzien van nectar en pollen gedurende het ganse jaar.

Een aangepast maaibeheer kan ook helpen

Ook door uw gazon anders te beheren zijn er mogelijkheden. Door een gedeelte van uw grasland minder te maaien krijgen soorten als witte en rode klaver, paardenbloemen, duizendblad en boterbloemen kans om tot bloei te komen. Iets arbeidsintensiever is het aanleggen van een bloemenweide. Door het frequent kort maaien van golvende paden doorheen het gras kan een mooi beeld verkregen worden.

Vaste planten! Maar wel ecologisch geteeld

Ook bij de keuze van sierplanten kan gelet worden op bijenvriendelijke soorten: heel wat kwekers vermelden al welke planten geschikt zijn voor bijen. Maar let op, onderzoek toonde aan dat veel verkochte vaste planten behandeld zijn met pesticiden en daardoor nadelig zijn voor wilde bijen. Lees er meer over in ons artikel Wat is een biodiverse tuin?

Wat kunnen we doen in de tuin?

Meer weten?

Lewington R. (2018). Veldgids Bijen voor Nederland en Vlaanderen. Kosmos Uitgevers, 432p.

van Breugel, P. 2014. Gasten van bijenhotels. EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden & Naturalis Biodiversity Center, Leiden. Online gratis te downloaden via deze link.

 

Dankwoord

Hartelijk dank aan Gilbert Nachtergale voor het boren van 1000 gaatjes in de eiken balken, Koen Raevens voor de hulp bij de installatie van de bijenhotels, aan Margot Vanhellemont voor het maken van de figuren en aan Petra Fleurbaaij voor het ter beschikking stellen van de bijenfoto’s.

Vorige Volgende