Citeren als:

Jan Mertens & An De Schrijver (2022). Kunnen exoten in een biodiverse tuin? Website Biodivers Zorggroen HOGENT, www.biodiverszorggroen.be en www.biodiverszorggroen.nl

In ons artikel over invasieve exoten en biodiversiteit vertelden we al heel wat over het risico dat het gebruik van exotische soorten uit andere continenten kan hebben op de biodiversiteit. De discussie over inheems/uitheems is ook zeer aanwezig in de  sector van tuinaanleg en stedelijk groen. In dit artikel pleiten we ervoor om in biodiverse tuinen enkel gebruik te maken van Europese soorten en waarom dit de beste keuze is.

Rimpelroos (Rosa rugosa) is een invasieve exoot die afkomstig is uit Noord-oost Azië en nog altijd veel gebruikt wordt in de sierteelt en voor aanplant in openbaar groen. De soort verwildert makkelijk en vormt momenteel een groot probleem in de kuststreek. Met haar talrijke worteluitlopers kan het snel grote gebieden domineren. De soort wordt met behulp van graafmachines bestreden. Foto via Pixabay

Enkel werken met inheemse soorten, of kunnen exoten ook?

Er zijn voorstanders om enkel met inheemse soorten te werken, en tegenstanders die het ook zinvol vinden om exoten op te nemen in het soortenpallet van tuinen en parken. Een belangrijk argument van tegenstanders is dat het in de stad en in tuinen geen zin heeft om halsstarrig vast te houden aan énkel inheemse soorten. De bebouwde omgeving heeft eigenschappen die sowieso anders zijn dan de natuurlijke omgeving: het is er  gemiddeld warmer en droger. Dat klopt uiteraard, maar toch is dit geen argument om om het even welke exoot te gebruiken in je tuin.  Exoten kunnen wel degelijk negatieve effecten hebben op de biodiversiteit. Maar door klimaatverandering en de stedelijke omgeving kunnen sommige exoten toch aangewezen zijn.

Invasieve exoten komen vooral uit tuinen

Eerst en vooral hebben tuinen een belangrijke rol gespeeld in de problematiek van invasieve exoten (invasieve exoten zijn de exoten die een probleem veroorzaken). De meeste invasieve exoten blijken ontsnapt te zijn uit tuinen. Uit een onderzoek van de Radboud Universiteit blijkt dat ruim 60% van de uitheemse plantensoorten die in Nederland in het wild zijn waargenomen, verwilderde tuinplanten zijn!

Kanttekening hierbij is wel dat lang niet elke uitheemse plantensoort zich per definitie ook invasief zal gedragen. Maar het kiezen voor uitheemse plantensoorten houdt dus wel altijd een risico in dat deze soorten op een bepaald moment invasief kunnen worden en draagt bij aan de “homogenisatie” van onze natuur. Het blijkt weinig of niet te voorspellen welke soorten invasief zullen worden en welke niet.

Zie hier voor een officiële lijst van invasieve exoten in België.

De ene exoot is de andere niet

Het klimaat is aan het veranderen, en zeker ook in onze tuinen is het warmer. De klimaatgordels schuiven op naar het noorden. Zie voor meer informatie hierover ons artikel over ‘Klimaatverandering en biodiversiteit‘. Inheemse soorten hebben hierdoor twee opties: mee opschuiven of zich aanpassen via evolutie. De snelheid waarmee evolutie werkt is echter véél trager dan de snelheid waarmee de klimaatverandering vandaag verloopt. Mee evolueren met de opwarmende temperaturen is dus voor de meeste soorten geen optie. Dat wil zeggen dat soorten uit zuidelijk Europa naar hier zullen moeten migreren, en soorten van hier naar het noorden zullen opschuiven.

Dergelijke migratiepatronen werden al voor verschillende diersoorten in kaart gebracht. Voor plantensoorten is het vaak nog moeilijker dan voor dieren om snel op te schuiven. Zij hebben geen pootjes en zijn weinig mobiel. Van soorten met licht zaad dat makkelijk door de wind verspreid wordt verwachten we dat ze hier wel zullen geraken. Maar veel soorten hebben zwaarder zaad dat door vb. mieren wordt verspreid, of breiden zich uit door middel van worteluitlopers. Dat gaat allemaal niet zo geweldig snel. Kunnen we dan in onze tuinen en parken zelf plantensoorten uit zuidelijkere regio’s aanplanten, of bestaat er risico dat deze zich ook invasief gaan gedragen?

We moeten bij ‘exoten’ het  verschil maken tussen een soort die uit een naburige regio komt en een soort die van een totaal ander continent komt. Dit heeft te maken met “ecological novelty”. Soorten in een ecosysteem zijn samen geëvolueerd tot hun huidige vorm. Dat proces heet co-evolutie. Soorten helpen of beconcurreren elkaar: ze parasiteren elkaar, eten elkaar op of werken samen, en dit al duizenden jaren. Doorheen de evolutie hebben ze dus “ervaring” opgedaan met de wapens die de andere soorten in het ecosysteem hebben (dit wordt eco-evolutionaire ervaring genoemd). Als de mens nu een totaal nieuwe soort in dit systeem brengt, met eigenschappen én wapens waar de oorspronkelijke soorten niet mee vertrouwd zijn, dan kan bij sommige soorten verwacht worden dat deze een grotere impact heeft dan wanneer de nieuwe soort eigenschappen heeft die vergelijkbaar zijn met deze van oorspronkelijke soorten.

Een bekend voorbeeld: vele  vogelsoorten in Nieuw-Zeeland zijn niet aangepast aan zoogdierpredatoren omdat die er niet waren. Ze kunnen niet vliegen, omdat het tijdens hun levensduur op hun continent ook nooit nodig bleek. Toen de Europeanen katten en marters introduceerden had dit een verwoestend effect op deze soorten. Een aanzienlijk deel van de niet-vliegende vogelsoorten stierven daardoor uit. De vogelsoort Kiwi kon zo enkel door drastische beschermingsmaatregelen overleven.

Het is uiteraard te verwachten dat onze oorspronkelijke inheemse soorten meer eco-evolutionaire ervaring hebben met soorten uit nabijgelegen gebieden, dan met exoten die van veel verder afkomstig zijn, zeker als ze van een ander continent komen. Soorten van verder afgelegen gebieden verschillen vaker sterk in hun morfologie, chemische samenstelling, gedrag en eigenschappen. En hebben daardoor ook meer kans dat ze hier invasief kunnen worden omdat ze geen natuurlijke vijanden hebben en/of minder competitie.

Wij pleiten voor neo-inheems

Dit alles maakt dat we aanraden om inheemse soorten te gebruiken, maar ook om het soortenspectrum uit te breiden met soorten waarvan de noordelijke areaalgrens Vlaanderen (nog) niet bereikt heeft, maar wel verwacht wordt dat deze soorten hier zouden kunnen komen mochten ze daarvoor voldoende tijd hebben. Deze soorten zijn de zogenaamde ‘neo-inheemse soorten’ en betreffen in de praktijk soorten uit Centraal- en Zuid-Europa. Door exoten uit verafgelegen gebieden te gebruiken verlagen we de biodiversiteit, want ze hebben geen waarde voor inheemse fauna. Maar omwille van klimaatverandering lijkt ook het vasthouden aan inheemse soorten op lange termijn een daling van de biodiversiteit te veroorzaken, want soorten zullen verdwijnen omdat het klimaat hier ongeschikt wordt. Stilaan ook neo-inheemse soorten toepassen lijkt ons de enige mogelijkheid.

Deze Cistus-soort groeit momenteel in Spanje, en is een soort die het hier ook goed kan doen. Er zijn al verschillende kwekerijen die een divers pallet aan soorten aanbieden. De plant geurt ook heerlijk. Foto An De Schrijver

Verwijder exoten uit andere continenten

Tenslotte pleiten we ervoor om de niet-Europese soorten zoals Japanse duizendknoop, rimpelroos en bamboe te verwijderen en te vervangen door (neo)inheemse soorten. En dit liefst in een zo vroeg mogelijk stadium. Weet ook dat je hier vaak enkele jaren mee bezig kan zijn. Exoten kunnen vaak jarenlang terugkomen uit zaden of stukjes wortel die zijn achtergebleven. Daarom kan het soms beter zijn om het probleem in stukken aan te pakken en pas wanneer één deel exootvrij is aan een ander tuindeel te beginnen.

 

Vorige Volgende