Bibliotheek

Bloemrijk grasland na ontharding

30 maart 2022

Citeren als:

Ellen De Vrieze, Pablo De Weerdt, Stephanie Schelfhout, Eva DeCock, Lander Baeten en Jan Mertens. Bloemrijk grasland na ontharding. Website www.biodiverszorggroen.be.

Als Vlaanderen ergens een koploper in is, is het wel in verharding. Zestien procent van het totaal oppervlakte van Vlaanderen is verhard, dat wil zeggen dat artificiële, semi- of ondoorlatende materialen zijn aangebracht op het bodemoppervlak zoals gebouwen, wegen, andere constructies (Van der Linden et al. 2019). Onder het motto ‘Vlaanderen breekt uit’ trachtte de Vlaamse Overheid in 2018 en 2019 initiatieven rond ontharding te stimuleren en te ondersteunen. Door te ontharden, het fysisch wegnemen van verharding, krijgt de bodem de kans om opnieuw ecosysteemdiensten, zoals watercaptatie, te vervullen en wordt er bovendien plaats gecreëerd voor (nieuwe) natuur in de stad.

Elke vierkante meter voortuin die in Vlaanderen onthard wordt, kan helpen om de grondwaterreserves aan te vullen en ons wapenen tegen lange periodes van droogte. Vaak gaat het om kleine stukjes grond, maar vele kleintjes maken een groot.

Marjolein Vanoppen - UGent - op VRT NWS

Groen in plaats van beton in de stad

Stadsbewoners en -besturen vragen steeds vaker om meer en kwaliteitsvoller groen, liefst arbeidsextensief van karakter. Stadsgroeninitiatieven zoals groene leefstraten en geveltuintjes worden reeds enthousiast onthaald door de buurtbewoners in verschillende steden. De toegang tot groen in nabijheid blijkt een positieve invloed te hebben op de gezondheid en welzijn van stadsbewoners (Groenewegen et al. 2006). De positieve invloed van groen neemt bovendien zelfs toe naarmate het meer biodivers is (Southon et al. 2018; Wood et al. 2018; Žlender & Ward Thompson 2017).

Stukken beton of tegels wegnemen en vervangen door vaste planten of door een bloemenweide is een opkikker voor de stad. Water kan beter in de grond sijpelen, en het groen zorgt voor een hogere biodiversiteit en belevingswaarde van de buurt. Foto Gert Arijs.

Probleem

Soortenrijke graslanden zijn belangrijke te beschermen en ontwikkelen vegetaties, ook in stedelijke context. Ontharde bodems zijn mogelijk onderhevig aan een hoge mate van abiotische stress, zoals beperkte beschikbaarheid van voedingsstoffen of droogte. Hierdoor zijn ze mogelijks net erg geschikt voor de ontwikkeling van soortenrijke graslanden (Bretzel et al. 2016).

De bodems die komen bloot te liggen na ontharding kunnen onderling sterk variëren. De ontwikkeling van soortenrijke vegetatie vraagt er dus ook maatwerk. Deze antropogene bodems hebben echter wel vaak enkele typische eigenschappen: een hogere pH (kalkrijke bodems), lagere bodemvruchtbaarheid en minder organisch materiaal. In de stedelijke groenpraktijk is het een standaard maatregel om, bij sterk verstoorde bodems, een laag teelaarde aan te brengen. Dit wordt onder andere gedaan om bodemleven en plantgroei te stimuleren. Teelaarde bevat echter veel organisch materiaal en nutriënten,  wat voor een snelle groei van planten zorgt. Deze bodemeigenschappen zijn gunstig voor de aanleg van bijvoorbeeld een gazon, maar wanneer er gestreefd wordt naar groen met een hoge biodiversiteitswaarde, zoals soortenrijke graslanden, moet de afweging gemaakt worden of het opbrengen van teelaarde wel de juiste praktijk is. Een hoge bodemvruchtbaarheid bevoordeelt namelijk snelgroeiende dominante plantensoorten, zoals Grote brandnetel (Urtica dioica) of Gestreepte witbol (Holcus lanatus), die kleinere, minder competitieve soorten weinig kans geven om te groeien.

Experiment

In het voorjaar van 2020 werd in het kader van ‘Living Lab Campus Sterre’ van de Universiteit Gent 80 m² parkeerplek onthard met als doel de biodiversiteit te verhogen. Hier werd de kans gegrepen om een blokkenproef (10 proefvlakken) op te zetten en onderzoek te doen naar de ontwikkeling en het beheer van soortenrijke graslanden na ontharding. Bij de helft van de proefvlakken werd de plaatselijke bodem na ontharding behouden en bij de andere helft werd een laag teelaarde, conform de standaardpraktijk, opgebracht. De zuurtegraad en bodemrijkdom (biobeschikbare en traagcirculerende fosfor) van beide types substraat werden geanalyseerd en beide scenario’s werden met een eenzelfde mengsel van plantensoorten ingezaaid. Dit zaadmengsel bestond uit graslandsoorten (grassen en kruidachtigen) die variëren in hun respons op bodemvruchtbaarheid, van snelle groeiers die profiteren van een hogere productiviteit tot soorten die ook in stressvolle condities kunnen stand houden door conservatief met de hulpbronnen om te gaan (Pierce et al. 2017). In het voorjaar van 2020 en 2021 bepaalden we de productiviteit, soortenrijkdom en – samenstelling.

Bodemanalyses

Uit de bodemanalyses bleek dat de plaatselijke bodem na ontharding nutriëntenarm en licht alkalisch was. De aangevoerde teelaarde daarentegen was significant nutriëntenrijker en had een neutrale bodemzuurtegraad. Op de proefvlakken met teelaarde vonden we in beide groeiseizoenen een hogere productiviteit dan bij de proefvlakken met enkel het plaatselijke substraat. Omwille van de hogere productiviteit op de teelaarde zal hier frequenter gemaaid moeten worden en zal er ook meer biomassa afgevoerd moeten worden, hetgeen extra arbeidskosten met zich meebrengt. Daarboven komt ook de kost van het opbrengen van de teelaarde op zich en het wieden van ongewenste soorten.

Aantal plantensoorten

Het aantal plantensoorten uit het ingezaaide mengsel die teruggevonden werden na 1 en 2 jaar was ongeveer even groot op beide bodemtypes. Ook de aanwezigheid van het aantal plantensoorten, kenmerkend voor minder vruchtbare en drogere bodems, verschilde weinig tussen beide substraten. Wel  hadden de teelaarde proefvlakken een lichtjes grotere totale soortenrijkdom, te wijten aan een significant groter aantal niet-ingezaaide soorten waaronder voornamelijk ongewenste, competitieve soorten zoals Europese hanenpoot (Echinochloa crus-galli) en Melganzevoet (Chenopodium album). Bij de teelaarde proefvlakken verwachten we dan ook dat, indien er niet regelmatig gewied wordt, ongewenste, competitieve soorten de overhand zullen krijgen dankzij de hogere nutriëntengehaltes in de bodem.

Beeldwaarde van de 2 scenario's (plaatselijk substraat en opgebrachte teelaarde) in het eerste en tweede groeiseizoen. De totale bedekkingsgraad en biomassaproductie was significant hoger bij de opgebrachte teelaarde.

Wordt vervolgd!

De ontwikkeling van een soortenrijke graslanden met een optimale esthetische waarde vraagt sowieso geduld, wat een extra uitdaging vormt binnen stedelijke omgeving. Ontharding zonder aanbrengen van teelaarde kan in een aantal gevallen én de kosten drukken van (toch al dure) onthardingsprojecten én kansen bieden voor ontwikkeling van soortenrijke graslandgemeenschappen. Het experiment wordt verder opgevolgd en krijgt navolging op nieuwe locatie(s). Met dit onderzoek willen we concrete maatregelen formuleren voor de ontwikkeling en het beheer van soortenrijke graslanden in stedelijke omgeving, waarbij de belevingswaarde, arbeidsextensiviteit en de biodiversiteitswaarde centraal staan.

Referenties

Bretzel, F., Vannucchi, F., Romano, D., Malorgio, F., Benvenuti, S., & Pezzarossa, B. (2016). Wildflowers: From conserving biodiversity to urban greening—A review. In Urban Forestry and Urban Greening (Vol. 20, pp. 428–436). Elsevier GmbH. https://doi.org/10.1016/j.ufug.2016.10.008

Groenewegen, P. P., van den Berg, A. E., Verheij, R. A., & de Vries, S. (2006). Vitamin G: effect of green space on health, well-begin, and social safety. BMC Public Health. doi:10.1186/1471-2458-6-149

Pierce, S., Negreiros, D., Cerabolini, B. E. L., Kattge, J., Díaz, S., Kleyer, M., Shipley, B., Wright, S. J., Soudzilovskaia, N. A., Onipchenko, V. G., van Bodegom, P. M., Frenette-Dussault, C., Weiher, E., Pinho, B. X., Cornelissen, J. H. C., Grime, J. P., Thompson, K., Hunt, R., Wilson, P. J., … Tampucci, D. (2017). A global method for calculating plant CSR ecological strategies applied across biomes world-wide. Functional Ecology, 31(2), 444–457. https://doi.org/10.1111/1365-2435.12722

Southon, G. E., Jorgensen, A., Dunnett, N., Hoyle, H., & Evans, K. L. (2018). Perceived species-richness in urban green spaces: Cues, accuracy and well-being impacts. Landscape and Urban Planning, 172, 1–10. https://doi.org/10.1016/j.landurbplan.2017.12.002

Van der Linden, S., Van Camp, N., & Van Valckenborgh, J. (2019). Bodembedekkingskaart Vlaanderen 2015: Technische handleiding. 27. https://archief-algemeen.omgeving.vlaanderen.be/xmlui/bitstream/handle/acd/258860/rsvdl_Bodembedekking2015_v1.pdf

Wood, E., Harsant, A., Dallimer, M., de Chavez, A. C., McEachan, R. R. C., & Hassall, C. (2018). Not all green space is created equal: Biodiversity predicts psychological restorative benefits from urban green space. Frontiers in Psychology, 9(NOV), 2320. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2018.02320

Žlender, V., & Ward Thompson, C. (2017). Accessibility and use of peri-urban green space for inner-city dwellers: A comparative study. Landscape and Urban Planning, 165, 193–205. https://doi.org/10.1016/j.landurbplan.2016.06.011

Vorige Volgende