Citeren als:
Joachim Pintens, Wouter Sturtewagen, Jana Janssens, Arno Heijerick, Suzanne Cattelain, Christine Verscheure, Eckhart Kuijken en An De Schrijver. Kunnen nachtvlinders zich aanpassen aan verstedelijking? Website Biodivers Zorggroen, www.biodiverszorggroen.be en www.biodiverszorggroen.nl.
In Vlaanderen komen meer dan 2000 nachtvlinders voor. Het zijn ongelofelijk fascinerende en mooie dieren. Maar ook nachtvlinders hebben het niet makkelijk in Vlaanderen. Er is een (aan elkaar gerelateerde) biodiversiteitscrisis en klimaatcrisis aan de gang waarvan ook verschillende nachtvlindersoorten wellicht het slachtoffer zijn. Een studie in Vlaanderen (Merckx et al. 2018) van de Université catholique de Louvain (UCL) toonde echter aan dat een aantal soorten nachtvlinders zich blijkt aan te passen aan verstedelijking.
Studenten groenmanagement van HOGENT en de beheerders van het natuurgebied de Gulke Putten raakten geïntrigeerd door deze studie, en ze besloten dit zelf ook uit te testen.
Een nachtvlinder die op het eerste zicht een gewone bruine mot lijkt, kan wanneer hij zijn vleugels openslaat plots transformeren in een prachtig gekleurd exemplaar. Maar zelfs de minder gekleurde exemplaren zijn geweldig mooi, met fascinerende vlekken of strepen. De meeste soorten zijn ook goed gecamoufleerd en kan je overdag maar moeilijk spotten. Sommige lijken op een stukje schors, of korstmos op de stam, of op een takje. Andere lijken op een opgerold blad.
Van dagvlinders weten we dat er de voorbije decennia 20 soorten zijn uitgestorven. Van nachtvlinders weten we het niet precies, maar cijfermateriaal uit het buitenland (Goulson 2021) laat ook voor Vlaanderen vermoeden dat het niet zo goed gaat. In het Verenigd Koninkrijk zijn de voorbije decennia 62 nachtvlindersoorten uitgestorven en zou het totaal aantal nachtvlinders met 40 procent zijn afgenomen sinds 1968.
Vlaanderen is enorm versnipperd en verstedelijkt. In stedelijk gebied liggen groene biotopen zoals parken, bossen en tuinen vaak ver van elkaar. Dat kan het moeilijk maken om aan voldoende voedsel te geraken en om geschikte partners te vinden om een gezonde populatie te onderhouden. De studie van Merckx et al. (2018) toonde dat bij 12 van de 35 onderzochte nachtvlindersoorten (het waren allemaal macro-nachtvlinders) verstedelijking echter zorgde voor grotere exemplaren met grotere vleugels die dus ook mobieler zijn en beter grotere afstanden kunnen overbruggen. Voor elke 5% meer gebouwen in de omgeving werden de vleugels van de nachtvlinders 25% groter.
In het kader van hun projectwerk rees het idee om groottes van nachtvlinders te meten op drie locaties langsheen een gradiënt van verstedelijking: in het natuurgebied De Gulke Putten, aan de Hogeschool Gent campus Melle, en aan de Hogeschool Gent campus Schoonmeersen te Gent. Om de gradiënt van verstedelijking aan te tonen rondom de vanglocaties werd door middel van een GIS-analyse binnen een perimeter van 200 m onderscheid gemaakt tussen verschillende types landgebruik.
Nachtvlinders vangen, determineren en meten
Nachtvlinders worden aangetrokken door licht, en met de juiste lamp kan je al gauw tientallen nachtvlinders vangen. Voor dit onderzoek werden speciale UV-lampen gebruikt van het type ‘blacklight’. Daarmee trek je voornamelijk nachtvlinders uit de dichte omgeving aan, waardoor je zicht krijgt op welke soorten er lokaal voorkomen. De lampen staan gemonteerd op een nachtvlinderval, een kist waar nachtvlinders via een sleuf binnenvliegen en waar ze dan moeilijk terug uit geraken. Ze kunnen een rustig plekje zoeken in de kist. We plaatsten in de kist namelijk eierdozen waaraan ze zich makkelijk kunnen vasthechten en onder verstoppen tot ze de volgende ochtend na het onderzoek weer vrijgelaten werden. Niet alle nachtvlinders komen in de kist terecht, soms blijven ze op of rond de val zitten. Om ze niet over het hoofd te zien werd er een groot wit laken onder iedere val gelegd.
We plaatsten per locatie vijf vallen op ongeveer 20 m afstand van elkaar. Voor het kiezen van een vanglocatie zochten we naar een relatief open omgeving zonder storende gebouwen en zo weinig mogelijk omgevingsverlichting. De blacklightlampen werden ’s avonds aangezet op het einde van de burgerlijke schemering, en ’s ochtends aan het begin van de burgerlijke schemering gedoofd. Daarna moest snel gehandeld worden, omdat veel nachtvlinders beginnen weg te vliegen wanneer de zon opkomt.
Om ervoor te zorgen dat zo weinig mogelijk nachtvlinders ontsnapten voordat we alle vallen konden controleren, werden de vallen eerst allemaal afgedekt door het witte laken er overheen te vouwen. Om de nachtvlinders te onderzoeken, werden de vallen één voor één in een “vangkooi” geplaatst zodat bij het openen van de kist de wegvliegende nachtvlinders niet meteen konden ontsnappen. Vervolgens werden de nachtvlinders gedetermineerd, gemeten en terug vrijgelaten. Onze studie was dus niet destructief.
In het veld konden de meeste nachtvlinders zeer snel met behulp van parate kennis van de studenten op naam gebracht worden. Wanneer getwijfeld werd aan de determinaties werden de vlinders gefotografeerd en achteraf op naam gebracht met behulp van de gids ‘Nachtvlinders’ van Townsend & Waring of met behulp van de website ‘microvlinders.nl’. Het meten van de voorvleugellengte ging erg vlot met behulp van een digitale schuifmaat. Hiervoor werd gemeten van de vleugelbasis tot aan de vleugeltop.
Het was belangrijk om de vangsten op de drie locaties te doen bij stabiele weersomstandigheden. We kozen een periode (eind juni 2020) met relatief hoge nachttemperatuur, geen of lichte neerslag, weinig wind, en een maan verschuild achter het wolkendek.
Voorvleugellengtes van vier soorten
We vingen 472 nachtvlinders van 120 soorten in de Gulke Putten, 220 nachtvlinders van 71 soorten in Melle en 252 nachtvlinders van 70 soorten Gent. In de Gulke Putten vingen we dus meer dan dubbel zoveel nachtvlinders van bijna dubbel zoveel soorten als in Melle en Gent.
Van vier soorten hadden we op de drie locaties voldoende individuen om een zinvolle analyse te maken van de verschillen in voorvleugellengte. Twee soorten, de Gewone grasmot (Chrysoteuchia culmella) en de Zilverstreepgrasmot (Crambus pascuella) zijn micronachtvlinders en komen uit de familie van de grasmotten (Crambidae). De andere twee soorten zijn de macronachtvlinders Huismoeder (Noctua pronuba) en Gewone Worteluil (Agrotis exclamationis) en komen uit de familie van de uilen (Noctuidae).
Met uitzondering van Huismoeder zagen we telkens significante verschillen in voorvleugellengtes tussen twee of drie van de locaties. Onze resultaten bevestigen de studie van UCL. Twee van de vier soorten hadden grotere voorvleugels in urbaan gebied (Zilverstreepgrasmot en Worteluil, alhoewel we bij deze laatste soort slechts 7 metingen hadden in Melle en Gent en we dus wel wat voorzichtig moeten zijn met de conclusie). Voor andere soorten vonden we een tegengesteld of helemaal geen patroon. Gewone grasmot had significant kleinere vleugels in verstedelijkt gebied, en we vonden geen significante verschillen tussen de voorvleugellengtes van Huismoeder.
We doken dieper in de ecologie van de vier soorten op zoek naar mogelijke verklaringen. Gewone grasmot heeft een breed pallet aan grassoorten als waardplant. Dat betekent dat ze enkel op grassen hun eitjes leggen, en dat hun rupsen grassen nodig hebben om te kunnen opgroeien. De beschikbaarheid van onverstoorde plekken met lang gras is dan ook belangrijk voor deze soort. In het natuurgebied de Gulke Putten kunnen diverse grassoorten volledig uitgroeien zonder wekelijks of tweewekelijks verstoord te worden door grasmaaiers, en is er meer volwaardig voedsel aanwezig dan in de vele kortgeschoren grasperken te Melle en Gent. Meer voedsel en minder verstoring kan zo zorgen voor forsere rupsen, en dus voor forsere vlinders. Ook de Zilverstreepgrasmot legt eitjes op grassen, maar de rupsen voeden zich met de wortels en niet met de stengels. Mogelijks trekken Zilverstreepgrasmotjes zich daardoor niet al te veel aan van korte gazons, en van verstoring door grasmaaiers.
Gewone worteluil heeft een brede waaier aan waardplanten zoals kruidachtigen (vb composieten) en loofbomen (vb Napjesdragers). Deze komen verspreid in de stad voor waardoor de Gewone worteluil wellicht grotere afstanden moet afleggen om van waardplant naar waardplant te vliegen. De meer forse exemplaren met grotere vleugels zijn hier dan ook in het voordeel. Ook uit de studie van UCL blijkt dat in urbane gebieden de grotere en dus meer mobiele individuen binnen een soort het vaak beter doen dan in niet verstedelijkte regio’s.
De voorvleugels van de nachtvlinder Huismoeder bleken niet langer of korter te zijn binnen of buiten de stad. Huismoeder is een vrij forse en daardoor sowieso al mobiele nachtvlinder. De soort is wijd verbreid en is steevast een van de meest waargenomen nachtvlindersoort, zo ook tijdens onze vangsten. Ze is naast erg mobiel ook niet erg kieskeurig qua waardplanten. Ze legt eitjes op zowel kruiden als op grassen. Dat maakt van haar wellicht een soort waarvan de meeste individuen makkelijk kunnen aarden in urbaan gebied.
Waarom hebben sommige nachtvlinders grotere vleugels in de stad dan in natuurgebied? Komt dit doordat kleinere exemplaren een hogere mortaliteit hebben? Of doordat enkel de grotere exemplaren van buiten de stad in de stad geraken? Interessante vragen die nog meer onderzoek vergen.
Joachim Pintens - student groenmanagement
Nog enkele beauties gespot
Viervlekdwergmot werd gespot in Gulke Putten én in Schoonmeersen. Van deze soort staan inclusief onze waarnemingen slechts 20 gevallen op waarnemingen.be. Dit doet vermoeden dat dit mogelijks een soort is die goed op blacklight licht afkomt en niet zo zeldzaam is als gedacht.
Het Naaldkunstwerkje komt voornamelijk voor in en nabij naaldbossen, wat meteen de verklaring is voor onze vangst in de Gulke Putten.
De Viervlakvlinder werd gevangen in Melle en in de Gulke Putten. Deze soort is een trekvlinder die zich soms (tijdelijk) lokaal vestigt, waardoor aantallen sterk kunnen wisselen van jaar tot jaar. De habitat bestaat uit oude loofbossen, waar de rupsen leven op (korst)mossen die bij voorkeur op oude eiken groeien. Dat we deze soort zowel gevangen hebben in de Gulke Putten als in Melle is dus mogelijk niet te wijten aan lokale omstandigheden omdat de kans bestaat dat we met trekkers te maken hadden.
Verder vingen we het Purperuiltje, een soort die in België voorkomt in De Viroin en de Famenne, en aan de kust tussen De Panne en Nieuwpoort. In de Gulke Putten komt dus eveneens een relictpopulatie voor, wat aangeeft hoe waardevol dit heidegebied is voor deze en wellicht nog vele andere soorten. De soort heeft zeldzame plantensoorten Gewone en Liggende vleugeltjesbloem en Heidekartelblad als waardplanten.
Meer weten?
Goulson D. (2021). Stille aarde. Hoe we de insecten van de ondergang kunnen redden. Atlas contact, Amsterdam/Antwerpen, 398p.
Merckx T., Kaiser A. & Van Dyck H. (2018). Increased body size along urbanization gradiets at both community and intraspecific level in macro-moths. Global Change Biology, 1-12.